‘Dus u beweert dat u in een omgekeerde wereld leeft.’
De rechter schudt zijn hoofd en werpt een blik naar de griffier naast hem. Deze kijkt niet op van de papieren die rommelig op zijn bureau liggen. Hij fronst zijn wenkbrauwen, slaat een blad om. Buigt zich zo ver voorover dat zijn bril bijna van zijn neus glijdt. Net op tijd weet hij hem terug te duwen.
‘Nee,’ zegt de jongeman in de beklaagdenbank. ‘Ik niet, maar u wel.’
De griffier schrikt op en kijkt opzij naar de rechter. Deze haalt zijn hand door het haar bij zijn slapen. Rimpels verschijnen op zijn voorhoofd. Sinds de politieke aardverschuiving van een jaar geleden zit hij er anders bij. Nog wel in zijn ouderwetse toga, uiterlijk is er weinig veranderd. Het is de nieuwe wet die van kracht is.
‘Kunt u dat misschien uitleggen? Ik heb het idee dat u óf wartaal uitslaat óf dat u ons voor de gek probeert te houden.’
Geen machtsverschillen meer tussen burger en wetgevende macht. Rechters moeten luisteren in plaats van oordelen vellen. En, de rechtspraak is ook maar een mening. Het is de nieuwe tijd, hij moet ermee dealen. Maar hij voelt zich te oud hiervoor. Nog twee jaar, dan kan hij met pensioen.
‘Uitleggen kan ik dit niet,’ hoort hij de ander zeggen. ‘U moet namelijk weten dat wat u zegt en denkt gewoon niet klopt. U heeft een verkeerd beeld van de werkelijkheid. Bijvoorbeeld, hoe noemt u de plek boven Groenland, waar tegenwoordig zo veel om te doen is omdat al het ijs daar aan het wegsmelten is?’
‘Eh, moet ik daar antwoord op geven?’
‘Nee hoor, ik zal het voor u doen. Dat is de Noordpool, zult u zeggen. Maar u weet van het kompas dat men vroeger op zee gebruikte? Het noorden van het naaldje zou naar de Noordpool van onze aarde wijzen. Dat is onjuist. De noordpool van het naaldje wijst naar de Zuidpool. Want noordpool en zuidpool trekken elkaar aan. Wat daar boven Groenland ligt is dus de Zuidpool en niet de Noordpool, zoals wij op school leren. Maar u gelooft dat natuurlijk niet. Omdat u feiten omdraait.’
‘Jongeman,’ stelt de rechter, ‘wat uw voorbeeld betreft, dat is logica van wetenschappers die op elke slak zout leggen. Als je in dat soort redeneringen meegaat word je gek. Maar, wat ik wil zeggen, zitten we hier onze tijd te verdoen of heeft u nog iets in te brengen om uw zaak te verdedigen? U bent dan wel lid van de grootste politieke partij, maar dat geeft u nog niet het recht zo te spreken. U bent aangeklaagd voor een meer dan ernstige zaak. Opruiing, ondermijning van het gezag. Beseft u dat?’
Even is het stil. De man in de beklaagdenbank friemelt met zijn vingers aan zijn neus. Ten slotte staat hij op, draait zich om en richt zich tot de publieke tribune.
‘Beste mensen, over wat voor slakken hebben we het hier? Deze man voor u is zelf de slak die niet vooruit te branden is. Hij is ziende blind en horende doof. Heeft hij zich wel eens afgevraagd hoe hij waarneemt? Hoe zijn ogen het licht opvangen en dat omgekeerd op zijn netvlies projecteren? Wat is dan nog omgekeerd, de manier waarop hij kijkt of die van de feitelijke werkelijkheid?’
Er klinkt gelach en gejoel vanaf de bovenste rij. Stilte, wil de rechter zeggen. Maar hij houdt zich in en slaakt een zucht. Hij kijkt omhoog, bedenkt of daar een omgekeerde kroonluchter hangt en zakt in zijn stoel naar achteren. De griffier heeft een blanco formulier gepakt en begint ijverig nieuwe aantekeningen te maken.
‘Zo ook met uw geliefde,’ richt de jongeman zich weer tot de rechter. ‘Als u die heeft, wat ik me overigens nauwelijks kan voorstellen. Nou ja, als u dan met uw geliefde ’s avonds op het strand naar een zonsondergang kijkt. Ten minste, u noemt dit een zonsondergang, is het niet?’
De jongeman wacht tot de rechter met zijn hoofd knikt om dit te bevestigen. Maar deze kijkt hem glazig en met ingehouden woede aan.
‘U denkt romantisch te zijn. U slaat waarschijnlijk een arm om uw geliefde heen en fluistert iets van: wat een prachtige zonsondergang. Maar daarmee liegt u, want de zon gaat helemaal niet onder. De zon staat op een vaste plek in de ruimte. Het is de aarde die om zijn as draait waardoor het lijkt alsof de zon beweegt.’
Het is muisstil. De mensen in de zaal houden hun adem in.
‘Mag ik u vragen,’ herneemt de jongeman het woord. ‘Bent u soms een vlinder?’
Als door een angel gestoken veert de rechter op. Zijn stoel schuurt hoorbaar over het parket. Zijn gezicht is rood aangelopen, zweetdruppels parelen op zijn voorhoofd.
‘Waar slaat dit nu weer op?’
‘Nou, het kan zijn dat dit niet de echte wereld is waarin u leeft. Dat u een vlinder bent die droomt dat ie een mens is en per ongeluk hier terecht is gekomen. Om eitjes te leggen en daarna weer vrolijk weg te fladderen. Maar die mij ondertussen wel lastigvalt met allerlei onterechte aantijgingen.’
‘Jongeman, ik begin hier erg moe van te worden.’
‘Moe, wie is hier moe? Ik heb heel wat meer recht van spreken dan u. Continu praat u wat recht is krom. En dat noemt zichzelf rechter, laat me niet lachen. Nee, het is om te huilen, uw zienswijze, uw manier van redeneren, uw hele persoonlijkheid. Mag ik vragen, haat u uw vader en moeder wel eens?’
‘Nee, dat mag u niet. U spreekt tot het wettelijke gezag, wees daarvan doordrongen. Brutaliteit is hier niet op zijn plaats. Nog één zo’n opmerking en ik laat u uit de rechtszaal verwijderen.’
‘Het is namelijk zo,’ vervolgt de jongeman alsof hij de ander niet gehoord heeft. ‘Wie zijn vader en moeder nooit heeft gehaat wordt nooit zelfstandig. Die blijft gevangen in de moederkoek waaruit hij is geboren. Scharen zijn nodig om banden door te knippen. Bijlen om rotsen uit te hakken, zodat er van de bergen die je in het leven tegenkomt alleen nog gruis overblijft. En van dit gruis bouw je een huis, een tempel om in te wonen. Begrijpt u?’
‘Nee, ik begrijp u niet en ik wil u ook niet begrijpen.’
‘U moet het zelf weten, dan blijft u de rest van uw leven een gevangene. Sterker, u bent de rots die anderen in de weg staat. Een hinderpaal voor iedereen die de horizon op wil zoeken. Star en onverzettelijk. Samengevat, u bent een eikel.’
De griffier twijfelt of hij dit laatste op zal schrijven. Hij likt aan zijn pen, wrijft over zijn kin. Ten slotte krabbelt hij iets met rode pen in de kantlijn van een getypt stukje tekst. De rechter haalt een papieren zakdoek tevoorschijn en veegt ermee langs zijn wangen.
‘Jongeman, u gaat nu te ver.’
‘Nee, u begrijpt het niet. Ik ben hier de aanklager. U beticht mij van alles en nog wat, maar u bent het gevaar voor de samenleving. Als vertegenwoordiger van het systeem houdt u elke ontwikkeling tegen. U houdt mij tegen, terwijl ik degene ben die vrijheid zoekt. Vrijheid om te leven, om adem te halen in een lucht die ikzelf verkies. Weet u, ik pik dit niet langer, nee zeg ik zelfs, wij met z’n allen pikken dit niet langer.’
Met een breed gebaar wendt hij zich opnieuw tot het publiek achter zich. Enkele mannen staan op, roepen met hun handen aan de mond luidkeels boe. Een paar vrouwen zwaaien met hun shawls. Er klinkt gefluit. De rechter staat op, slaat met zijn hamer op zijn houten desk.
‘Stilte, stilte in de zaal.’
Niemand die naar hem luistert. Eén iemand begint ritmisch in zijn handen te klappen, anderen vallen in. Binnen de kortste keren is er zoveel kabaal dat de rechter door niemand te horen is. Wanhopig staat hij achter zijn desk met zijn armen te zwaaien, als een dirigent die elk contact met zijn orkest is kwijtgeraakt. De grote deur achter in de zaal zwaait open. Een rij geüniformeerde agenten stapt binnen, de wapenstok in de hand. Ze kijken grimmig en vastberaden.
‘Wachters,’ spreekt de jongeman hen toe, ’er geschiedt hier een groot onheil. Jullie als behoeders van de openbare orde vraag ik ons te beschermen tegen elke vijandigheid in deze zaal. Hier is iemand die ideeën uitdraagt die tegenovergesteld zijn aan de werkelijkheid. In vroegere tijden werd zo iemand tot ketter verklaard en op de brandstapel gegooid. Dat is natuurlijk niet meer van deze tijd, maar wel wil ik jullie erop wijzen dat een dergelijk iemand uit onze democratie geweerd moet worden. Denkt u ook aan uw eigen kinderen, wanneer u die hebt. Die wilt u toch niet met dit soort gevaarlijke onzin zien opgroeien? Daarom, zie deze man en neem hem mee. In het gevang met hem.’
De mannen komen in actie, stormen met veel kabaal vooruit, gooien een paar stoelen omver. De voorste man, aan zijn stoere houding te zien de leider van het spul, heeft de handboeien al tevoorschijn gehaald. Hij heft zijn arm omhoog. De agenten moeten nog even halthouden. Het publiek kijkt belangstellend toe.
‘Wie van de twee is het, de rechter?’
Er valt een stilte. De agenten wachten. Eén heeft zelfs zijn pistool getrokken.
‘Nee, de linker,’ beduidt de jongeman. ‘Neem hem mee, sluit hem op en laat ik hem nooit meer in mijn leven terugzien.’
Ze lopen op de griffier toe, draaien zijn arm hardhandig op zijn rug en slaan hem in de boeien. Zonder dat hij weerstand biedt wordt hij afgevoerd, met uitpuilende ogen van verbazing en zijn mond wijd open. Zijn bril belandt in alle tumult op de grond, wordt door zware laarzen vertrapt. Het publiek springt op en juicht. Een man met een geruit overhemd roept luidkeels dat er eindelijk rechtvaardigheid geschiedt. Een pubermeisje met een megafoon beweert zelfs dat de revolutie is begonnen. Handen klappen, voeten stampen. De jongeman wordt door een paar sterke handen opgetild en als een held de zaal uitgedragen. Een paar onverlaten hangen in het voorbijgaan het staatsieportret van de koning ondersteboven. Vanaf nu gelden andere regels.
In de zaal zelf kijkt de rechter vanachter zijn desk onzeker rond. Hij pakt wat papieren, stopt die in zijn binnenzak en schuifelt zo stilletjes mogelijk naar achteren. Nog een laatste schichtige blik. Snel glipt hij weg. Niemand die het in de gaten heeft. Zelfs het dichtslaan van de stalen deur wordt niet opgemerkt.
Ondertussen, in de rechtszaal
Plaats reactie