Ze hebben geweten wanneer ik thuis ben, want een uur voor ik weekendboodschappen wil doen, wordt er aangebeld. Op mijn vrije uitslaapzaterdag. Met een duffe kop doe ik open, mijn ongekamde haren nog rechtop van de nacht. Rusty ziet zijn kans schoon en glipt langs mijn benen naar buiten, zo de drukke straat op. Stomme kat.
‘Mijnheer de Wit? Mijnheer Robert Jan de Wit, van beroep civiel ingenieur?’
Ik kijk naar twee gladgestreken zwarte pakken. De gezichten die daar bovenuit steken staan mij niet aan. Holle ogen, weinig gezichtsuitdrukking, te veel aders op het voorhoofd. De kleinste van de twee heeft gesproken. Een verwrongen metalen stem.
‘Ja?’
‘Wij zijn van het Ministerie, afdeling Karma. We hebben voor het komende jaar een pakket voor u samengesteld,’ zegt de langste. Eenzelfde metalen klank. ‘Wilt u het bijgevoegde formulier, na zorgvuldige bestudering uiteraard, ondertekenen? Volgende week zaterdag komen we het ophalen. Heeft u nog wensen of vragen?’
Het dringt niet tot me door wat ze zeggen. Ministerie, afdeling Karma? Voor ik vragen kan stellen nemen ze afscheid met eenzelfde stijve hoofdknik. Als doodgravers.
In de kamer leg ik de map op tafel. Een half uur later heb ik het meeste wel gelezen. Er worden belachelijke dingen genoemd. Voor de maand december heb ik de keuze uit een aanrijding met blikschade en een val van de trap. In februari komt mijn moeder te overlijden, geen ontkomen aan. Niets voor in te ruilen. Op mijn werk kan het een zooitje worden. Ik zal iemand, Zoetebier waarschijnlijk, een te grote bek geven. Kans op verbale confrontaties met je naaste collega, staat er. Ik kan ontslagen worden of zal genoegen moeten nemen met een lagere functie. Niets over Désirée. Ja, in mei ontmoet ik iemand via een datingsite met meer interesse in mijn geld dan in de liefde. Er staat meer van die onzin in het pakket. Het lijkt wel een dagelijkse horoscoop. Ik laat me niet commanderen en weiger deze flauwekul te ondertekenen. Mijn oog valt op een paar kleine lettertjes onder aan de brief.
Bij het niet invullen van het formulier zal uw kat niet meer levend terugkeren.
Is dit een dreigement? Hoe wisten ze dat Rusty zou ontsnappen?
Terug van de boodschappen zak ik neer op de bank. Eerst een bak koffie en dan dat artikel over het Coandă effect schrijven. Dit weekeinde moet het af. Maandag acht uur ’s ochtends is de deadline. Gerards wordt woest als ik het niet haal. Hij zal mijn contract verscheuren, pal voor mijn ogen, zo is hij wel. Ik heb toch al het gevoel dat ze van me af willen, dat ze op een geschikt moment wachten om mij te lozen. Die lol wil ik ze besparen. Gelukkig heb ik mijn research al gedaan. Het wachten is op inspiratie om het in één ruk op te schrijven.
Om twee uur ’s middags staat er nog niets op papier. Het wil niet. Ik zit met mijn gedachten bij die twee van het Ministerie, het formulier dat ik moet ondertekenen, de dingen die mij voorspeld zijn en uitgeruild kunnen worden. Het riekt naar aflaat, zoals vroeger in de kerk. Hypocriet gedoe. Als ik daaraan denk, hoe mijn ouders mij vroeger met die spookverhalen bang probeerden te maken. Dwang, repressie, vroom biechten en daarna weesgegroetjes bidden om in de hemel te komen.
Bij het Coandă effect moet ik natuurlijk eerst de Vanderwaalskrachten bij vloeistoffen beschrijven. Dat lukt wel, Bart en Irene zijn daarop gepromoveerd, met mij als begeleider. Vervolgens aan de hand van de liftkracht ten gevolge van de derde wet van Newton de wet van Bernoulli uitleggen. Ik heb me voorgenomen geen formules te gebruiken. De rode draad is dat het Coandă effect een soort van vasthouden is, aan een wand, een oppervlak. Loslaten kan in de praktijk rampzalig zijn. Dat maakt ijsafzetting op de vleugels van vliegtuigen zo gevaarlijk. De onregelmatigheden van het oppervlak leiden tot een veranderde luchtstroom, het Coandă effect treedt niet langer op, de liftkracht omhoog valt weg, het vliegtuig wordt onbestuurbaar. Met fatale gevolgen.
Om half vijf is de eerste versie af. Ik ben er tevreden over. Vanavond zal ik het eerst taaltechnisch doornemen, daarna op inhoud en logische opbouw. Morgen lees ik het nog twee keer om de puntjes op de i te zetten, vroeg in de avond mail ik alles door. Daarna de kroeg in. Wat een vooruitzicht. Mijn weekeinde is nu al geslaagd.
Dinsdag is mijn wekelijks bezoek aan de kliniek. Ik zie er dit keer minder tegenop. De dienstdoende dokter is een coassistent, ik heb hem niet eerder gezien. Een knappe vent. Scheiding in het midden, keurig. Hij zegt dat ik vooruitga. Waar hij dat op baseert is mij niet duidelijk. Hij bladert in het dossier dat voor hem op tafel ligt. Op zijn vraag of er nog iets bijzonders is gebeurd, zeg ik alleen dat mijn kat sinds een paar dagen spoorloos is. Van de twee mannen in zwarte pakken vertel ik niets. De coassistent zet een paraafje onder aan zijn formulier.
Gerards was zuinig geweest met commentaar. Zuinig maar niet negatief, wat bij hem een groot compliment inhoudt. Hij is niet van de grootse gebaren. Zaterdag wordt het geplaatst.
Vrijdagavond ga ik met Jasper en een stel vrienden de kroeg in. Geen flauw idee hoe ik heel veel later in mijn bed beland. Wel weet ik dat ik midden in de nacht de hele wc onderkots.
Ik zit op een cruiseschip, midden op een blauwe zee. De wind golft door mijn haar, de zon schijnt op mijn blote buik. Heerlijk lig ik onderuit in een ligstoel aan de rand van het zwembad. Desirée ontspannen naast mij. Met een rietje geniet ze van een glas rum-cola. Ze lacht naar mij. Het stinkt er trouwens wel, scherp en weeïg. Opeens gaat het alarm af. Een torpedo heeft het schip geraakt. Het begint te zinken. De scheepsbel klinkt steeds luider. Megafoons roepen: spring eraf, spring eraf. Iedereen rent de gangen op. Desirée is nergens meer te zien. Ik schiet wakker van mijn eigen deurbel.
Ik sleep me naar beneden met een bonkend hoofd. Oh God, daar staan ze weer, de twee lijkkisten. Alsof ik me niet ellendig genoeg voel.
‘Goedemorgen, meneer de Wit. We komen uw kat terugbrengen.’
De grootste man houdt een vormeloos stuk vel omhoog, als een pas geschoten konijn. Het is Rusty, meer dood dan levend. Ik ben erg gehecht aan mijn trouwe beestje. Maar ik voel niets als ik haar overneem en in haar nek wrijf. Met een lodderig oog kijkt Rusty mij aan. Schuldbewust, alsof ze zich excuseert voor het feit dat ze is weggelopen.
‘U krijgt één week uitstel van ons. Volgende week zaterdag komen we terug.’
‘En als ik dan nog niets heb ingevuld?’
‘Dan staan wij niet voor de gevolgen in.’
Er golft opeens een vlaag van woede door me heen. Waar halen ze het lef vandaan mijn leven zo op stelten te zetten? Dat brengt bijna mijn kat om zeep en durft mij ook nog eisen te stellen?
‘Jullie kunnen de pot op’, roep ik boos, ‘val je eigen moeder lastig, stelletje lamzakken. Wegwezen van hier.’
Woest smijt ik de deur dicht. Laat ze maar komen, ik ben niet bang.
De hele verdere dag breng ik op bed door. Mijn kop knalt bijna uit elkaar van de spijkers die erin genageld zijn. I’ll never drink again, beloof ik mezelf.
Ik heb een goede week. Het artikel over de kruissnelheid van verkeersvliegtuigen knalt zo mijn laptop uit. Het is en blijft opmerkelijk dat die bakbeesten, evenals vogels, een optimale snelheid hebben waarbij ze zo weinig mogelijk brandstof verbruiken. Gaan ze langzamer, kost het meer energie. Kom daar maar eens om bij een auto of als je hardloopt. De wiskundige formules zijn voor onze lezers gemakkelijk te behappen. Nog wat voorbeelden erbij van de gierzwaluw en de Jan-van-Gent en huppakee, klaar.
Gerards geeft mij in het voorbijgaan een schouderklopje. Dat is het meest uitbundige gebaar dat ik hem ooit heb zien maken. Collega’s glimlachen naar mij, zelfs Zoetebier. Ik ben hyperactief, slaap nauwelijks. Die twee kwezels laten mij niet met rust. Hun inbreuk op mijn leven, waar halen ze het vandaan? Allerlei soorten plannen spoken door mijn hoofd. Van huis uit ben ik vredelievend, maar iedereen in mijn omgeving weet dat er een grens is. Dan word ik iemand anders, wraakzuchtig, onredelijk. Die grens is nu bereikt. Ik heb alles klaar staan. De juten zakken, de auto, de schep, het ontsmettingsmiddel. Als er maar geen nachtvorst is, die kan nog roet in het eten gooien. De weerberichten zijn niet ongunstig.
Het is Desirée. Zij brengt mij weer tot zinnen. Zoals elke woensdagmiddag spreken we na ons potje tennis af in het restaurant van het sportcomplex. Désirée is een prachtvrouw, lange blonde krullen, hip gekleed, een gulle lach, sprankelende ogen, twee jaar jonger dan ik. Ze is mij het meest dierbaar van alle mensen op de wereld. Twee keer hebben we het geprobeerd. De eerste keer waren we beiden stomdronken. Het was bij haar thuis. Stom gefrutsel met een condoom, onhandig gefriemel aan elkaars lichamen. Het wilde niet, het ging niet. De tweede keer waren we allebei serieus, te serieus. We lagen bloot tegen elkaar aan maar verder dan praten kwam het niet. We hebben het uitgesproken. Laten we broer en zus zijn voor elkaar, nu en voor altijd.
Ik vertel haar van de karmapolitie, de eisen die zij stellen. Ze kijkt er niet van op. Natuurlijk, zij is een alfa, heeft kunstgeschiedenis gestudeerd, doet aan yoga en leest spirituele boeken. Ze is vertrouwd met dit soort zweverig gedoe. Maar dan nog.
‘Dit is toch raar?’ leg ik haar voor.
‘Weet je,’ zegt ze. Ze pakt mijn beide handen vast. ‘Begin eens met goed ademen. Je bent niet geaard, je zit te hoog. Adem heel diep in. Word je bewust van alle pijn in je leven. Dat wat je verdringt en waar je last van hebt. Houd die adem een poos in je lichaam, minstens tien seconden. Adem daarna alles uit, maar geef het jouw liefde mee. Dat zorgt voor een nieuwe verbinding met de buitenwereld. Als je dat doet, los je een stuk karma op.’
Ik schud mijn hoofd. Zo eenvoudig kan het niet zijn. Désirée moet lachen. Ze kent me inmiddels te goed.
‘Je bent zo’n lieve man, Bob. Karma zit in je hoofd. Maak je los van de patronen waarin je bent opgevoed. Je bent wie je wilt zijn. Maak keuzes, blijf niet vastzitten in het verleden.’
Ik ben het met haar eens. Zoals altijd voelt ze me haarfijn aan. De trouwplannen die we vroeger hadden, waren zo gek nog niet.
‘Ga die ademhalingsoefeningen vanaf vandaag maar eens vijf keer per dag doen. Je zult merken, je knapt ervan op. Deal?’
Ik sta op, pak haar bij de schouder en omhels haar. Warmte stroomt van haar naar mij. Ik voel een golf van emotie. Ik spreek woorden uit die ik alleen bij haar kwijt kan.
‘Je bent een schat, Daisy.’
Iedere vijf minuten loop ik naar het raam om langs het gordijn naar buiten te gluren. Steeds maar niets. Wat kan wachten lang duren. Hebben ze er weet van? Kunnen ze in de toekomst kijken. Zouden ze niet meer durven?
Om half twee komen de twijfels. Misschien zijn ze een week in de war, heb ik het me allemaal ingebeeld. Gewoontegetrouw kijk ik op teletekst. De rellen over de nieuwe belastingmaatregelen van de regering lopen alweer uit de hand. Hoog tijd voor een linkser beleid, met oog voor de minder bedeelden. Op pagina 121 staat een bericht over een verkeersongeluk, vanochtend hier in de stad. Twee personen zijn geschept op een zebrapad, nota bene door een politieauto met zwaailicht. Reed veel te hard de kruising op. Eén van de twee is op slag dood, de ander vecht in het ziekenhuis voor zijn leven. Naar hun identiteit wordt gezocht. Nadere mededelingen volgen.
Het duurt even tot de betekenis tot mij doordringt. Ik denk aan de woorden van Désirée, de oefeningen die ik braaf vijf keer per dag heb gedaan. Zal het zo snel werken? Die twee zijn ongetwijfeld in hun eigen valkuil gestapt. De heilige boontjes. De wet van karma, ha. Ze komen om in hun eigen loontjes.
Eerst Rusty haar bakje voer bijvullen. Daarna bel ik Jasper. Of hij zin heeft om door te zakken, vanmiddag al. Hij mag al zijn vrienden meenemen. We gaan los, van het leven genieten tot we erbij neervallen. Ik trakteer.