de lucht ligt laag, een rand van ijzer
het is niet de regen die hier zinkt
je dwingt om door te gaan, tegen de wind
het pad is smal, scherp als draad
achter je het slib, donker, vochtig
de horizon houdt alle beloftes tegen
je armen bewegen, je vingers trillen
een meeuw; geen schreeuw, geen vlucht
een boog die buigt, krom van verwachting
wat als de grond niet houdt
het water hoger stijgt dan jij?
je zet een voet, voelt de spanning
in elke stap kruipt een vraag omhoog
naar je buik vol wormen
het merg in je botten spreekt
zonder woorden, de stem van
jaren pijn en ingeslikte woede
je kent de beweging, de sprong
die altijd komt; de keuze gemaakt
je opent je hand, de reis begint
een splitsing, een opengerekt veld
een rand om te overschrijden
je ziet het niet, maar weet dat hij er ligt
je twijfelt, voeten in zand
hoofd omhoog, ogen naar voren
maar binnenin kraken de deuren
je handen raken wat ongrijpbaar is
een vonk, een glimp erachter
genoeg om je op te laten stijgen
alle strijd vervaagt, het slib
het ijzer, de smalle paden
wat overblijft is je hand die zich vormt
je kijkt terug, ziet hoe het hout van de boog
zich in je vingers groef; de wereld
bleef hetzelfde, maar jij hebt haar verschoven