ik in meervoud omarm het kleine kind, verlaten
lapjespop tegen de wang, punt in de mond
om de dag in dromen weg te sabbelen
alsof ik het zelf ben
wortels trekken asfalt op: de hobbels van mijn jeugd
hinderen jarenlange doorgang, te laat, mag niet meedoen
het spel gaat verder, iedereen lacht
kijk, daar ligt mijn vader met opengesperde ogen
wachtend op zijn begrafenis, straks zullen zijn handen
uit het diepgat steken, de steen optillen waar ik elke
dag rode rozen leg om mijn schuld te verbloemen
ik weet: net als mijn toekomstige zoon lig ik daar zelf te spartelen
een aangespoelde vis, verlangend naar zee en ruimte
ik sta pas op als iedereen is verdwenen, het asfalt hersteld
ik in nieuwe kleren, onherkenbaar
voor hen die nooit in mij geloofden