Wat voorbij is komt niet terug. De plaatjes in mijn hoofd,
als in een feel-good movie de rugzakmomenten eruit geknipt,
die draag je op je rug, niet voor je uit. Applaus heb ik niet
nodig, het zijn handen zonder verbinding, laten te vaak los.
Vandaag lig ik in het graf van mijn verleden, onder steen,
niet tot leven te wekken. Wanneer kantelt het bij jou, vroeg
iemand met een gezicht vol barsten. Ik zag haar naar adem
happen, als een vis op het droge, met bolle ogen schuw de
andere kant op kijken. En, hoe hou je het vol om elke dag
weer dood te gaan? Ik ben transparant, wilde ik zeggen, een
omhulsel van vlees dat zich vastklampt aan botten, ik hoor
echo’s tegen mijn binnenkant, het zullen boodschappen zijn,
ik versta ze niet, ze zijn te zacht, mijn binnenoren zitten dicht.
Hardop leven doe ik met mijn armen, met touwtjes trekken ze
mijn benen omhoog, het juiste ritme, op tijd versnellen, bochten
nemen waar anderen in ravijnen storten. Veel rusten, wedstrijden
win je in bed. Verlangen is als in een nieuwe film je nog eens
in je kussen omdraaien, naast je hoor je een zuchten tussen
de lakens, alsof het niet ver weg is, alsof het alsnog terugkomt.
Vandaag lig ik in het graf van mijn verleden
Plaats reactie