Hoofdbanner

Vol twijfel kijkt ze naar binnen, het meisje op straat. Eenzaamheid druppelt als een zachte regen van haar blauwe jas tot op de straatstenen. Haar handen glijden langs de muren van het ontmoetingshuis. Een tiental jongeren staan, zitten of liggen daarbinnen half achterovergeleund over de ruimte verspreid. Brede fauteuils, lange tafels met houten stoelen. Glazen, een enkele karaf, bordspellen, vazen met bloemen. Gelach en gezelligheid alom, doordrenkt met de nodige alcohol om de scherpe randen van het leven te verzachten.
Het meisje, ze oogt als een gedicht dat in een vergeten geschrift is neergepend. Wat is haar verhaal, waar komt ze vandaan? We zien de kamer van haar thuis, een zwembad zonder water, kaal tot in elke tegel aan de muur. Geen bed, geen meubels, slechts een harde vloer die de echo draagt van een leven dat er nooit zijn adem in heeft weten te blazen. De geur van chloor hangt als een zweem van verlatenheid in de lucht. Het is haar toevluchtsoord, ver weg van de woelige baren van het leven waarin ze zou kunnen verdrinken. Halflang haar heeft ze, een dikke trui onder haar jas, haar mond halfopen als poort van verbazing en onmacht. Ze loopt langs het raam, haar vingers schuiven mee over het kozijn. Binnen is er één jongen die terugkijkt. Onbekommerde blik, zijn benen lui op een stoel. Resoluut staat hij op.
De zware buitendeur van het ontmoetingshuis valt met een klap achter hem dicht. Een moment weten beiden niet wat te doen. Schuchterheid troef. De jongen glimlacht, gooit een appel in de lucht. Behendig vangt zij hem op.
“Sverre,” stelt hij zichzelf voor en steekt zijn hand uit.
Het meisje raakt in paniek, draait zich abrupt om en rent weg.

De achterdeur brengt hen tot in de keuken. Het meisje legt haar jas op de vensterbank, opent de koelkast. Ze neemt een slok van de jus d’orange, plaatst het pak drinken terug in de koelkast en gaat op het aanrecht zitten. Sverre leunt nonchalant tegen de muur, zijn ene been over het andere geslagen. Hij heeft zichzelf ook wat ingeschonken.   
‘Cheers hè.’
Hij brengt zijn glas naar voren als toost. Het meisje kijkt onverstoorbaar voor zich uit, geheel in eigen gedachten verzonken.
Een rinkelende bel schudt het stilzwijgen wakker. Het meisje stapt de gang in, opent de deur als een bewaakster van geheimen. Niemand te zien. Sverre glijdt soepel langs haar heen, een zee van licht komt op hem af.
‘Goedemiddag,’ klinkt een stem.
Sverre zet zijn handtekening op een formulier dat hem wordt aangereikt. Het meisje ondertussen drinkt in de keuken zonder op te kijken haar glas verder leeg. Teruggekomen opent Sverre opnieuw de koelkast, werpt een blik naar binnen.
‘Pizza dan?’ 
Hij drukt wat toetsen in op zijn mobiel.
'Hallo eh…’ Hij draait zich naar haar toe.
‘Wat wil jij?’
’Hawaï.’ 
‘Mag ik één pizza Hawaï en een Margherita alsjeblieft. Ja, oké, tot zo.’
Het meisje drukt een knop in van de geluidsinstallatie achter haar. 
De risico’s die de vluchtelingen nemen zijn enorm…’.
‘Doe jij altijd ananas op je pizza?’ vraagt Sverre. 
En dan gaat het al gauw fout…,’ gaat de radiostem verder.
‘Ja,’ zegt ze afgemeten.
De afgelopen dagen…’. 
Sverre is naast haar gaan zitten. ‘Ik zag vandaag een facebookpagina en die heet pineapples do not belong on a pizza. Die pagina heeft dus al meer dan tweehonderdduizend likes.’
‘En dan blijkt dat er bijvoorbeeld woensdag bij Malta meer dan 500 mensen om het leven kwamen. Zaterdag raakten er nog eens 300 mensen vermist. Bij Egypte vielen 15 doden en bij Libië…’ 
‘Ik zag ook een foto van die gast van Pulp Fiction,’ gaat hij verder, ‘en die zegt, say what’s on a pizza one more time. Ah, damm, double day, motherfucker.’
Hij gaat pontificaal voor haar staan, steekt zijn rechterhand fanatiek naar voren, als een volleerde Amerikaanse gangster. 
‘Dus eigenlijk zegt hij, se wan again, eh se wan again.’
‘Ik vind het gewoon lekker, pizza met ananas,’ klinkt ze geagiteerd. 
En in de avond is er een country festival…’
‘Ik vind het grappig,’ besluit Sverre, als hij weer naast haar plaatsneemt. 
Het wordt de grootste moordpartij uit de recente geschiedenis van Amerika…’
‘Waarom?’
58 mensen overleven dat niet en …’
‘Omdat jij een pizza Hawaï bestelt en ik las er wat over dus ik dacht, ik zeg dat gewoon…’
De bel gaat. Het meisje verroert zich niet. Haar wazige blik staat op oneindig, alsof ze in een verre zee tuurt, met ruisende golven die het strand telkens opnieuw schoonspoelen.
Ze zitten weer naast elkaar op het aanrecht. Sverre kijkt haar tussen hapjes pizza door met een schalkse blik aan.
‘Kom,’ zegt hij met een volle mond, ‘we gaan naar buiten.’
‘Waarom?’ 
‘Omdat we steeds binnen zijn.’
‘Oké.’
Ze werpt het restant van haar pizza in de doos en loopt achter hem aan de deur uit.

Twee koplampen doorklieven als zoeklichten de donkere straten, lantaarnpalen werpen een zacht oranje gloed op de weerkaatsende straatstenen. Het is hard trappen. Vrolijkheid danst tussen beide koplampen in. Wie kan het snelst vooruitkomen? De nacht is het podium. Het is een spel dat gespeeld mag worden.
Ze kijkt om zich heen, naar achteren. Opeens is ze alleen. Auto’s staan slordig geparkeerd op de stoep, grijze vuilcontainers ernaast, klaarstaand om de volgende ochtend geleegd te worden. Eenrichtingsverkeer, de weg wordt smaller, te smal voor plezier. Plezier heeft ruimte nodig. Klauwen van zwaarte slaan vanuit groeiende gaten en hoeken om zich heen. Een ballet van schimmen komt op haar af. Donkere steegjes, verduisterde huizen. Verwarring, schrik, angst. Tot Sverre zich weer bij haar voegt, gelukkig, met zijn lach als verlossende muziek in haar oren. Ze lacht mee in de plotselinge harmonie. Met hernieuwde energie fietst ze verder, balancerend tussen Sverre en de stoep. Af en toe raakt ze zijn schouders, speels en met opzet. De kuiltjes in haar wangen verdiepen zich, geluk tekent zich af op haar gezicht. Maar geluk is een kortstondige bezoeker, vooral voor haar, het meisje met de droeve ogen.
Een keiharde klap. Plotseling ligt ze languit op de natte klinkers. Uitgeteld als een bokser in de ring. Geen Sverre. Wel gezichten van familie en andere bekenden die om haar heen drommen. Steeds dichterbij. Hun stemmen roepen haar van alles toe: sta op, vecht, kom boven. Ze verstaat het maar half, het zijn te veel stemmen, er zijn te veel hoofden reuzengroot. Waar bemoeien ze zich mee? Alsof ze haar kunnen helpen.  

De verlaten straat is in mist gehuld. Zelfs de oranje gloed van de lantaarnpalen verbleekt in dit nachtelijk uur. Geen gezichten meer. De wereld trekt zich terug als een gewonde slak in zijn huisje, de tijd vertraagt tot bijna stilstand. De straatstenen zijn hard en koud, precies als de tegels in het zwembad dat haar thuisfront is. Verwilderd tuurt ze de omgeving af. 
‘Sverre.’
Ze wordt wakker van een pruttelend geluid. Op de bank ligt ze, een geruite deken over zich heengeslagen. Ze rekt zich uit, kijkt het vertrek rond. Goudkleurig ochtendlicht valt zijdezacht door de ramen naar binnen, vol overgave op de piano, de planten in de vensterbank, daarna op de open deur waar Sverre verschijnt, kauwend op een stukje appel. In zijn hand een kopje koffie.
‘Goedemorgen,’ klinkt hij opgeruimd. 
Hij reikt haar het kopje aan, gaat naast haar zitten. Ze kijkt stilletjes voor zich uit.
‘Je hebt zo een date.’
‘Ik?’
‘Ja.’ Met zijn appel in de hand observeert hij haar en zegt dan vrolijk: ‘Met mij.’ 
‘Dat wil ik helemaal niet’.
Ze werpt een verstoorde blik op hem. Het brengt Sverre niet van de wijs.
‘Oh nee?’
‘Ik date niet.’
‘Je datete niet,’ corrigeert hij haar. Hij neemt opnieuw een hap uit zijn appel. Ze zwijgt en neemt een slok koffie.

Samen stappen ze ’t Groote Huys binnen. Ze heeft zich overgeleverd aan de conventies van het sociale spel, haar emoties verborgen achter een masker van aanpassing. Met Sverre meegaan, plaatsnemen aan een rustig tafeltje, spreken over alledaagse trivialiteiten, dit alles in een filmische klucht van oppervlakkigheid. Ze hoort de vrolijke verhalen van Sverre, ziet zijn uitnodigende gebaren. Er verschijnt een glimlach op haar gezicht, voor het eerst sinds lange tijd. Ze voelt zich onderdeel van het gesprek, van hun samenzijn. Voor even, want andere jongeren komen binnen. Ze nemen ruis mee, stemmen die als schuimende golven haar kalme zee van aanwezigheid verstoren. Er wordt hardop gepraat en gelachen. Stoelen worden ruw opzij geschoven. Er is het geluid van glas tegen glas. Opnieuw gaat de deur open, nog meer jongelui, nog meer verstoringen. Ze ziet Sverre door het tumult opgeslokt worden. Afstand. Alsof er draden worden doorgeknipt. Een leger van onrust stormt op haar af. Een frontale aanval op haar innerlijke fort. Ze stopt haar vingers in haar oren, knijpt haar ogen dicht. In haar hoofd begint het te tollen en te draaien. Te veel omgeving, te veel aanwezigheid, te dichtbij, veel te dichtbij. Nadenken moet ze, die wirwar van hersencellen tot rust brengen. Maar al haar denken lijkt ontploft, er is niets nog dat zich daar onderling verbindt. Ze omklemt haar hoofd met haar handen, grijpt in haar haren. Stoppen, het moet stoppen. Uit het raam springen, zich voor een auto werpen, door de grond zakken, alles beter dan dit. Als ze maar weg kan, weg uit deze hel.
Plotseling grijpen vingers haar bij de wangen vast. Ze schrikt op en ontmoet de doordringende blik van Sverre. Boos duwt hij haar van zich af, onverwachts ruw ook. Ze deinst achteruit, glijdt weg van haar stoel, weg van Sverre, weg uit ’t Groote Huys, regelrecht een andere wereld in. Haar eigen wereld, haar verre vertrouwde haven; het zwembad zonder water, kaal tot in elke tegel aan de muur. Niet langer slaan woeste golven over haar heen. Rust en stilte, eindelijk.

Ze staat rechtop, te midden van een desolate leegte. Kilte omringt haar in de zwartwit geblokte tegels van de wanden. Haar ogen dwalen rond, op zoek naar een flard herkenning, een ankerpunt in de verloren ruimte.
‘Sverre.’ 
Haar klanken zoeken een weg door de lucht. Maar de lucht is een loodzware mantel, weigert mee te bewegen met het trillen van haar stembanden. Als een boemerang keert haar geroep terug tot op haar lichaam. Slaat gaten in haar ziel. Steken, in haar buik, in de kronkels van haar darmen. Ze laat zich op de grond zakken, knielt neer. Sluit haar ogen, vouwt haar armen gekruist samen, als in gebed, trekt al haar voelsprieten één voor één naar binnen. Als een oester in de eigen schelp, afgesloten van alle chaos in de buitenwereld. Veilig, maar met geen mogelijkheid om nog vrij en onbekommerd te ademen. Met geen mogelijkheid om er te zijn. Ze is alleen, het meisje.