De invloed van de zich steeds verder ontwikkelende wiskunde in de 20e eeuw, culminerend in de huidige werking van AI (Artificiële Intelligentie), daar gaat dit boek van de Nederlands-Chileense schrijver Benjamin Labatut over. Dit aan de hand van het leven van de geniale Hongaarse wiskundige John von Neumann (1903-1957), onder andere uitvinder van de speltheorie en de eerste zelflerende computer (in dit boek de MANIAC genoemd, als opvolger van de ENIAC uit 1946) die de basis vormde voor wat nu als AI geldt.
Het is een boek waarin fictie en non-fictie met elkaar vermengd zijn. De non-fictie door feitelijke gebeurtenissen als de ontwikkeling van de atoombom en de eerste computers uitvoerig weer te geven, fictie door de hoofdpersoon John von Neumann steeds door andere mensen in zijn directe omgeving te laten beschrijven. Dat levert korte hoofdstukken op van zijn twee vrouwen, zijn dochter en tal van beroemde wetenschappers met wie von Neumann samenwerkte. John von Neumann zelf komt nergens aan het woord, illustratief voor het niet te begrijpen (en volgens sommigen immorele) karakter dat hij had.
Het boek begint met een soort van aanloop over de natuurkundige Paul Ehrenfest (1880-1933), opvolger van Hendrik Lorentz aan de Rijksuniversiteit Leiden. Een tragische persoonlijkheid die veel aan depressies leed. Dit beginhoofdstuk heet: Paul of De ontdekking van het irrationele. Met dit irrationele wordt de quantummechanica bedoeld, die eind jaren twintig het hele natuurkundige denken op zijn kop zette.
Het eigenlijke boek begint met een citaat van Nobelprijswinnaar de Hongaar Eugene Wigner: ‘Je hebt twee soorten mensen op deze wereld: Jancsi von Neumann, en de rest.’ (de voornaam Jancsi veranderde von Neumann in John toen hij naar de VS was geëmigreerd). Het tekent hoe de wetenschappelijke wereld tegen von Neumann opkeek. Het grootste wiskundige genie van zijn tijd, niemand die dat tegensprak. Raar eigenlijk dat iedereen de naam Albert Einstein wel kent, en bijna niemand John von Neumann. Hoewel er de laatste tijd meer boeken over hem verschijnen, zoals bijvoorbeeld The Man from the Future: The Visionary Life of John von Neumann van Ananyo Bhattacharya.
Wat hijzelf als zijn belangrijkste bijdrage zag was de wiskundige formulering dat de golffunctie van Schrödinger verbond met de voorstelling in matrices van Heisenberg. Dit komt slechts terloops ter sprake, terecht want voor leken voert dit te ver door. We lezen vervolgens aan de hand van bevriende wetenschappers hoe von Neumann onder de indruk raakt van de wiskundige theorieën van Hilbert, die hij vervolgens vervolmaakt. Helaas voor hem is er ene Kurt Gödel, die zijn hele theorie omver werpt. De manier waarop Labatut dit beschrijft is spannend, meelevend en ook voor een leek tamelijk goed te volgen. Voor de eerste keer in zijn leven ervaart von Neumann dat iemand hem qua genialiteit de baas is. Het was een nachtmerrie voor hem.
In sommige opzichten lijkt dit boek een hagiografie, zo vaak en zo veel wordt de genialiteit van von Neumann benadrukt. Echter, zijn zwakheden komen even vaak aan bod. Hij was scherp, weinig sociaal, soms op het kinderlijke af en had een absoluut soort denken dat weinig menselijke eigenschappen vertoonde. Zo adviseerde hij vanuit de door hem ontwikkelde speltheorie dat het belangrijk was, in de tijden dat de koude oorlog speelde, de Sovjet-Unie met kernbommen volledig van de kaart te vegen om daarmee voor altijd vrede op aarde te bewerkstelligen. Hoewel hij een belangrijke schakel was in het militaire apparaat van de VS heeft men zijn adviezen toch maar niet opgevolgd. Ook bij de ontwikkeling van de waterstofbom, die een veel desastreuzere werking dan de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki zou bewerkstelligen, heeft hij de belangrijke wiskundige berekeningen gemaakt. Dat de wereld daarmee volledig vernietigd zou kunnen worden, daar zat hij niet mee. Op bij de eerdere atoombommen overigens, tijdens het zogenaamde Manhattan project, was hij belangrijk, zoals ook te zien is in de film Oppenheimer.
Behalve zijn publicaties over de speltheorie, die met name binnen de economie nog altijd gebruikt worden,, wist hij ook de verbanden tussen RNA en DNA wiskundig te beschrijven nog voordat deze ontdekt waren. Een opmerkelijk gebeuren, omdat in de praktijk bijna altijd eerst iets wordt waargenomen, om er daarna pas een theorie aan te koppelen. Ook hierin was von Neumann een revolutionair genie. Dit zette hem aan om de wiskunde binnen de biologie toe te passen. Hoe kan de werking van de neuronen in de mens nagebootst in een machine worden, in een zelflerende computer dus. Dit zou dan de MANIAC moeten zijn, de Mathematical Analyzer, Numerical Integrator And Computer Model. Von Neumann beoogde een nieuw type leven te scheppen. De werken van Alan Turing, die zich hier eerder mee bezig had gehouden, werden door von Neumann bestudeerd, hij schakelde mensen als Nils Aall Barricelli in, raakte helemaal geobsedeerd door wat zijn nieuwe computer voor mogelijkheden had, maar stortte in 1956 in. Er werd een snel voortschrijdende kanker geconstateerd waar von Neumann in 1957 aan overleed. Het betekende het einde van de MANIAC.
In een spannend slothoofdstuk wordt de uitwerking van de ideeën van von Neumann beschreven aan de hand van tegenwoordige computers die het opnemen tegen de mens. Eerst in 1996 in een schaakwedstrijd tussen Gary Kasparov, algemeen gezien als de beste schaker ooit, en het computerprogramma Deep Blue. Tot ontsteltenis van wereldkampioen Kasparov werd hij door de computer verslagen. Maar bij schaken is er een beperkt aantal zetten mogelijk, dus door brute rekenkracht weet de computer de mens te overtreffen, was het idee. Bij een spel als GO ligt dat anders. Daar is het aantal mogelijke zetten zo goed als niet uit te rekenen. Het werd dus spannend toen het computerprogramma AlphaZero het tegen de beste GO-spelers van de wereld ging opnemen. Maar ook hier wist de computer het van de mens te winnen. Opvallend is dat de computer dit niet doet door louter rekenkracht, maar door zelfbedachte oplossingen toe te passen in een volledig nieuwe situatie. Al spelende leert de computer van zichzelf, precies zoals von Neumann dat voor zich zag: de computer die zichzelf continu verder ontwikkelt. Tot voorbij de mens? Zover durft Labatut niet te gaan. Misschien iets voor een volgend boek.