Afdrukken

Volgens de filosoof Immanuel Kant (1724-1804) heeft de mens de begrippen tijd en ruimte bedacht om meer grip te krijgen op zijn omgeving en zijn leefomstandigheden. In absolute zin bestaan tijd en ruimte niet, het zijn ‘aanschouwingsvormen’ van het menselijke brein, zoals hij dit noemde.
De Grieken onderscheidden twee soorten tijd, de Chronos en de Kairos. De Chronos is de tijd zoals die is vastgelegd door een klok (een chronometer), regelmatig voortschrijdend, meetbaar in vaste stappen verlopend. De Kairos is de tijd die in één enkel moment beleefd wordt, zoals wanneer men in een flow zit, vol passie iets creëert of ergens ten volle in opgaat. Bij deze laatste vergeet men de Chronos, doet die niet ter zake.
Ook de filosoof Henri Bergson (1859-1941) maakt een dergelijk onderscheid. Hij stelt dat je op twee manieren naar de wereld kunt kijken: op een analytische en op een metafysische manier. De wetenschap werkt analytisch en zet daarmee volgens Bergson de wereld stil. De tijd die gemeten wordt is statisch, ontdaan van vitaliteit. Bij een metafysische kijk op de wereld gaat men uit van de dynamiek die in al het levende besloten ligt. Door middel van inleving of intellectuele sympathie kun je hier toegang toe krijgen. Bergson noemt de tijd op de metafysische manier la durée, enigszins te vertalen als de tijd die voortduurt zonder begin en einde.  
Er ontstond in de jaren 20 van de vorige eeuw een flinke discussie tussen Albert Einstein en Henri Bergson over het begrip ’tijd’. Einstein had net zijn algemene relativiteitstheorie gepubliceerd (in 1915), terwijl Bergson in die periode volle collegezalen trok met zijn onderscheid van de twee soorten tijd. Hij bestreed Einstein niet met zijn theorieën, integendeel hij bewonderde de veroverde nieuwe inzichten, maar hij benadrukte keer op keer dat dit een eenzijdige benadering van het begrip tijd was. Het was alleen de analytische tijd waar Einstein van uitging. Het ‘levende’ in de natuur en in de mens kreeg hiermee geen plaats in de wetenschap. In die zin lag Bergson’s denken in het verlengde van Friedrich Nietzsche, voor wie de vitaliteit de basis was voor alle vormen van leven, dus ook voor het wezen van de mens.

Ikzelf heb dit altijd een bijzonder interessante discussie gevonden, die tussen Einstein en Bergson. Vooral wanneer ik dit doortrek naar bepaalde bevindingen in de natuurkunde. Daar wordt onderscheid gemaakt tussen materie in de macrowereld en het gedrag van atomen en moleculen in de microwereld. Deze werelden sluiten qua bevindingen en inzichten niet goed op elkaar aan. De logica van de klassieke mechanica (onze macrowereld) gaat niet langer op in de quantummechanica (de microwereld). Dat is algemeen bekend. Het leidt ook tot bizar gedrag van bijvoorbeeld elektronen die zich op twee plaatsen tegelijk kunnen bevinden of informatie los van tijd en ruimte met elkaar kunnen uitwisselen (via het zogenaamde entanglement).

Maar kijk ik naar fysische grootheden als temperatuur en dichtheid, dan gelden die alleen in de macrowereld. De temperatuur is een maat voor de trilling van atomen en moleculen. Trillen ze harder, dan stijgt de temperatuur. Trillen ze langzamer, dan daalt de temperatuur. Liggen ze stil, dan is het absolute nulpunt bereikt, 273 graden Celsius onder nul (ofwel 0 K).
Maar, voor een enkel atoom bestaat er niet zoiets als temperatuur en dichtheid. Je kunt hier niet langer spreken van dit soort fysische grootheden. Die hebben ze niet. Net zo goed als dat er voor een foton (= een lichtdeeltje) tijd bestaat. Die is er namelijk niet. Iets wat beweegt met lichtsnelheid beleeft geen tijd, blijkt uit de relativiteitstheorie van Einstein. Kennelijk kun je ook hier twee werelden onderscheiden, die van de macrowereld en de microwereld, waarin de werkelijkheden compleet verschillend zijn.
Dit doortrekkend kun je spreken van een ‘dode’ tijd en een ‘levende’ tijd. Ik chargeer hier met de begrippen dood en levend, strikt filosofisch is het niet juist hiervan te spreken, want dood impliceert dat er eerst iets levends was. Toch handhaaf ik deze begrippen om de situatie wat scherper te kunnen schetsen. Later komt er wellicht een nuancering.

De dode tijd heeft betrekking op alles wat we met een klok, stopwatch of horloge kunnen meten. We gebruiken hier heel nadrukkelijk instrumenten bij. Het is een mechanische manier van in het leven staan. Op een bepaalde manier ook doods, ja. Maar het geeft structuur en richting in onze bezigheden. Precies zoals Kant dat formuleerde. Onze hele Westerse wereld is hier op ingericht. Onze agenda’s zitten vol, we leven volgens een strak schema van uur tot uur, van dag tot dag, van week tot week, van jaar tot jaar. We worden geleefd door de tijd, voelen ons op een bepaalde manier gevangen daarin, met als onvermijdelijke gevolgen een gevoel van continue gejaagdheid en stress. De typische burn-out klachten van tegenwoordig zijn te wijten aan dit soort tijd-beleven. We hebben het gevoel steeds weer tijd tekort te komen, ondanks alle materiële gemakken die ons tegenwoordig omringen.
 
De levende tijd heeft betrekking op alles waarin dynamiek aanwezig is. De creatie van een kunstwerk, het opgaan in de verstilde natuur, een intiem en invoelend gesprek met een ander, de passie tijdens een beroepsuitoefening, het genieten van kunst in zijn vele vormen, in dit alles is de rode draad de vitaliteit die ons gloedvol en vol levenslust doet zijn. De tijd volgens de klok speelt hierin geen rol. Sterker nog, die is afwezig. De beleving is gedurende dit proces ‘eeuwigdurend’, of in de termen van Bergson: ‘la durée’.
We zijn één met onszelf, één met onze werkelijke natuur, ons werkelijke zelf. We zijn als het ware uit de sleur van de dag gestapt, uit de veelheden van verplichtingen die ons omgeven. We zitten als een soort van kern volledig in onszelf. Zo ongeveer als een atoom op zichzelf geen eigenschappen bezit, zo hebben wij op zo’n moment geen eigenschappen. Al het uiterlijke (ons ego, het dode) valt weg. We zijn voor even één met onszelf, met de wereld, met het heelal. We zijn als het licht, tijdloos levend. We zijn voor een moment ‘altijd aanwezig’.

Volgens Bergson is deze laatste tijd, die van het levende, de echte tijd. De andere (wetenschappelijke) is een kunstmatig geconstrueerde tijd die de vitaliteit eruit slaat. Willen we het leven echt doorgronden en begrijpen, dan moeten we vanuit deze levende tijd uitgaan. De wetenschap 'bevriest' de tijd. De wetenschap heeft ook geen notie van bewustzijn, van aanwezigheid, van zingeving. De wetenschap beschrijft de wereld kwantitatief, maar van het waarom (de kwaliteit) heeft het geen notie.
In die zin is het interessant een recente beschouwing van de filosoof Rico Sneller te lezen. Hij stelt dat het begrip 'aanwezigheid' niet per se door de dood wordt onderbroken. Hij benoemt aanwezigheid als 'een ontmoeting van tijd en eeuwigheid'. Aanwezigheid gaat voorbij aan tijd en ruimte. Je kunt intens aan iemand denken die zich aan de andere kant van de wereld bevindt. Die persoon is dan aanwezig voor jou, weliswaar niet fysiek maar wel in je beleving. Ook als iemand overleden is, kan die persoon sterk aanwezig blijven. Denk aan de geliefde partner of een kind dat jou ontvallen is. Die ander blijft om jou heen hangen, in aanwezigheid, in gedachten, in heel je gemoed, elke dag weer. Aanwezigheid is niet hetzelfde als beschikbaarheid, benadrukt Sneller.
Aanwezigheid hangt voor Sneller nauw samen met het begrip persoonlijkheid. Met het wezen mens dus. Ikzelf zou zeggen, met het levende wat ons als mens kenmerkt, in hoe we veranderen, worden en creëren. En wat maakt ons tot mens? Het feit dat we onszelf in de ander herkennen, gaat Sneller verder. Het is een bepaalde vertrouwelijkheid wat we zien in de ander, hoe onverklaarbaar ook. Je dringt door tot 'het beeld' waarin die ander verschijnt. De ander is voelbaar aanwezig. 
Dit soort aanwezigheid gaat voorbij aan de huidige wetenschappelijke begrippen tijd en ruimte. Wat dat betreft zit Sneller meer in de richting van Bergson dan in die van Einstein. Ook opvallend hoe Sneller min of meer aansluit bij bevindingen uit het Boeddhisme, waarin de dood alleen maar als een overgang van vorm beschouwd wordt. 

Het is duidelijk dat wij tegenwoordig tegen de grenzen van onze manier van leven aan botsen. Onze wetenschappelijke uitvindingen, gebaseerd op de verovering en exploitatie van de 'dode' materie in de natuur, bedreigen meer dan ooit het 'levende' organisme van de natuur. De stikstofcrisis, de toename van de broeikasgassen, de opwarming van de aarde, het energieprobleem, de ontbossing, het uitsterven van steeds meer diersoorten, het is terug te voeren op het leven van de mens in een mechanische 'dode' tijd. De kwaliteit van leven gaat ten koste van de kwantiteit die de uiterlijk zo succesvolle wetenschap nastreeft.
Een oplossing van al deze problemen ligt niet direct voorhanden. Er moet een mentaliteitsverandering plaatsvinden, ja. Die is er niet zomaar. Het begint ermee dat men beseft hoe men leeft, in een tijd volgens de klok, in een wereldbeeld van de eenzijdige wetenschap. Die wetenschap moet niet veranderen of tegengewerkt worden. Ze is een groot goed dat niet genoeg beschermd kan worden, zeker in deze tijd waarin ze door toedoen van complotdenkers zwaar onder vuur ligt. Nee, het gaat om het besef dat diezelfde wetenschap maar één kant van de medaille vormt. Dat er ook vragen zijn over de kwaliteit van leven. Dat die kwaliteit het leven pas zinvol maakt. Dat vraagt 'levende' aandacht voor voeding, pedagogiek, onderwijs, hoe we omgaan met landbouw en veeteelt, gericht op een kringloop die eerlijk en natuurlijk is. Die bewustwording zal een begin zijn. Dan volgt wellicht de ontdekking van de vitaliteit die in al het leven besloten ligt. Zodra dat besef algemeen is, volgt de rest. Want, in het kielzog van Rutger Bregman constateer ik: de meeste mensen zijn van goede wil, ze deugen.