Hoofdbanner

Ik ben geen aanhanger van abiogenese. Van wat? Van abiogenese, de veronderstelling dat het leven zoals wij dat op aarde kennen is ontstaan uit materie. Gecreëerd door louter toevallige omstandigheden. Toch is deze veronderstelling de basis van de huidige evolutietheorie.

Volgens de evolutietheorie was er eerst een soort van oersoep, bestaande uit ammoniak, methaan, waterdamp en waterstof. Deze oersoep is door hitte en blikseminslagen afgebroken tot losse ionen, die op hun beurt onder invloed van elektrische ontladingen organische verbindingen als aminozuren en andere essentiële bouwstoffen hebben gevormd. Deze organische niet-levende verbindingen (= materie) vormen volgens de theorie de basis voor de eerste primitieve organismen. Deze materie is spontaan gaan leven! Dat was een opvallende overgang, van materie die uit zichzelf niets kan, tot leven dat in staat was zichzelf voort te planten. 
Hoe dat plaats vond, daarover tast de wetenschap in het duister. Men kan dit ook niet nabootsen, ondanks verwoede pogingen daartoe. Nog nooit is het de mens gelukt om in een laboratorium atomen en moleculen zodanig samen te stellen dat er leven uit voortkwam. Men heeft die eerste levensvormen wel een naam gegeven: het primitieve leven.

Vanuit dit primitieve leven heeft zich geleidelijk het meer ingewikkelde leven ontwikkeld. Hoe dat gegaan is, is voor de wetenschap ook niet helemaal duidelijk. Iets als survival of the fittest, het overleven van de sterksten, of anders wel een struggle for life, een strijd om voort te leven, hoewel dat door moderne biologen weer betwijfeld wordt.
Als basis van de evolutietheorie dienen de fossiele resten die opgegraven worden. Men ziet de botten, bepaalt de tijden van waaruit ze stammen, legt ze op een rijtje. Vanuit die tijden en op elkaar lijkende botten legt men de verbanden. Eerst was er een soort niet, toen opeens wel. Dan moet dat uit een vorig soort met vergelijkbare botten ontstaan zijn. Ook al is de nieuwe verschijningsvorm vaak nogal anders dan de oude. Te anders soms, vinden veel wetenschappers.
Men spreekt om die reden dan ook regelmatig van een missing link. Het is een gevleugeld begrip in de biologie. Het betekent een significant gapend gat tussen de vermeende overgangen tussen de diersoorten.

Maar men zoekt verder en vult de missing links in met elke ontdekking die voorhanden ligt. Het idee ligt vast, de evolutietheorie vormt de basis van alle leven. Het enige wat men moet doen is de puzzelstukjes vinden die het plaatje vervolmaken. Ook al passen de stukjes vaak niet of nauwelijks, het is volgens de huidige wetenschap de enige manier om het leven op aarde te verklaren.

Een leuk en grappig voorbeeld hiervan is de recente ontdekking in Azië van 70 cm grote dwergherten, de Tragulus napu en de Moschiola spp. In het julinummer van het tijdschrift Mammalian Biology beschrijft een internationaal team van wetenschappers hoe deze dwergherten, achterna gezeten door een roofdier, wel een uur lang rondzwommen in een bosrivier op Borneo, af en toe minstens vijf minuten onder water duikend om aan het roofdier te ontsnappen. Ze leggen een verband met de ontdekking van een 48 miljoen jaar oude hertensoort die veel weg heeft van het dwerghert, de Indohyus.

   Indohyus

      Indohyus (getekend naar de waarschijnlijke oervorm)

Dit dwerghertje wordt beschouwd als de missing link tussen hoefdieren en walvissen. Jawel, het staat er, walvissen. Tot dan toe had men geen verklaring voor het ontstaan van walvissen, in tegenstelling tot de meeste andere vissen zijn dit namelijk zoogdieren. Dus moeten ze van het land terug de zee in zijn gegaan. Een soort van omgekeerde evolutie van de vissen die geleidelijk aan het land opzochten.
De theorie is dat het hertje Indohyus aanvankelijk op land leefde. Maar om aan zijn belagers te ontkomen vluchtte het weg, het water in. Maar ook daar was het niet veilig. Het moest steeds vaker en langer onder water blijven, om zijn hardnekkige belagers van zich af te schudden. De meest succesvolle hertjes bleven over, degenen die het beste konden zwemmen. Om in het water sneller vooruit te komen ontdeden ze zich geleidelijk van hun poten. Bij sommige werden deze weggevreten door de achter hen aan jagende roofdieren, waardoor ze geleidelijk vinnen ontwikkelden, om toch vooruit te komen. Uiteindelijk zochten ze de volle zee op, waar de roofdieren niet konden komen. Daar konden ze, door het ontbreken van vijanden, uitgroeien tot de reusachtige gestaltes van walvissen van tegenwoordig. De primitieve walvis die toen vanuit dit hertje ontstond, heet een Pakicetus. Aldus de huidige wetenschap.

                                          
                                                      Pakicetus

       Pakicetus (zoals is ie er waarschijnlijk uit zag)

In Pakistan zijn in 2001 fossielresten gevonden die tot de Pakicetus te herleiden zouden zijn. Het was een wolfachtige van zo'n 180 cm lang die in staat was in water te leven. Met aanpassingen aan het oog die men later ook bij de walvissen terug zou vinden.
De wetenschap haalde opgelucht adem. Opnieuw een missing link opgelost. Het ontstaan van de walvissen voor het eerst verklaard, hoewel er veel vragen open blijven.
Het hertje Indohyus, niet groter dan onze gewone huiskat, als oervader van deze gigantische zoogdiervissen. Wie had dat gedacht?