Toen ik 27 jaar was, en mijn vrouw in verwachting van ons eerste kind, kwam ik op het spoor van de antroposofie. In mijn studententijd was ik totaal overrompeld geraakt door de boeken van Friedrich Nietzsche. Vooral de werken Voorbij goed en kwaad en De vrolijke wetenschap resoneerden tot in mijn bloed, zo voelde dat. Ik las en dacht Nietzsche, droeg dat zo sterk naar buiten uit dat sommigen mij Nietzsche noemden. Maar zo sprankelend als zijn aforismen zijn, zo lichtend en diepgaand van inzicht, zo liep ik toch vast in mijn zoektocht naar waarheid en werkelijkheid. Ik had het gevoel op een dood spoor te zitten. Andere filosofen, van Kant, Heidegger tot Sartre, konden mij weinig bekoren. Ik miste de sprankeling die ik wel bij Nietzsche aantrof. Het was mij te veel een abstract denken in plaats van een concrete en daardoor voelbare beleving.
Mijn jongste broer besloot in dat jaar over te stappen van de Landbouwhogeschool Wageningen, zoals die toen nog heette, naar de opleiding tot biologische tuinder aan de Warmonderhof te Kerk-Avezaath. Van hem hoorde ik voor het eerst van de antroposofie en de grondlegger daarvan, Rudolf Steiner. Die naam was nieuw voor mij, wat mij bevreemdde, omdat ik dacht alle belangrijke filosofen en stromingen wel te kennen. Ik las meteen drie boeken van hem. Ik kon de inhoud voor de helft niet volgen, maar voelde meteen: ik kom hier thuis. Voor het eerst reikte iemand naar een oorsprong die ik diep in mezelf herkende: die van de geest. Ik was vanaf het begin razend enthousiast over wat de antroposofie mij bracht. Alsof ik dit allemaal allang geweten had en dat er nu pas een luikje openging. Mijn vrouw ging hier volledig in mee, zodat dit een van mijn meest dierbare momenten in mijn leven werd. Zo innig samen zijn we nooit meer geweest. Met dank ook aan mijn oudste dochter die, zo voelde het voor mij, dit geschenk voor ons met zich meebracht.
Ik kwam erachter dat er scholen bestonden die op een antroposofische leest geschoeid waren, de vrijescholen. Ook die ontdekking was nieuw voor mij. Als vanzelfsprekend gingen mijn kinderen daar naartoe. Ik werd actief binnen de vrijeschool, deed van alles, schreef artikelen die uiteindelijk in het jaar 2000 gedeeltelijk gebundeld werden in mijn boek Van herfst tot zomer, uitgebracht door Christofoor. Door omstandigheden (onder andere een ernstige ziekte van de redacteur van Christofoor) kon dit boek niet uitgegeven worden zoals bedoeld was. Later herschreef ik dit boek, in 2017 uitgegeven als Jaarfeesten; achtergronden en betekenis in onze tijd, ook weer door Christofoor. Nu veel breder en evenwichtiger geformuleerd.
Echter, in de tussentijd was ik het contact met de antroposofische wereld kwijtgeraakt. Het leefde niet meer. Niet in mij, niet om mij heen. Ik miste bezieling, een beleving van binnenuit. In plaats daarvan wemelde het voor mijn ogen van begrippen, termen, woorden en duidingen. Gevoelsmatig nam ik er steeds meer afstand van. Al bleef ik op de achtergrond nog altijd zeer dankbaar voor wat mij de antroposofie geschonken had: erkenning van de geest die al het materiële doordringt en overstijgt. Ik kwam bij Meister Eckhart terecht, bij Henri Bergson en Simone Weil, en ook bij het Boeddhisme. Zij spraken mij aan, juist door de nadruk te leggen op de beleving van binnenuit, zonder deze in allerlei verstandelijke begrippen en overzichten onder te brengen. Voor mij persoonlijk was de antroposofie verder weg dan ooit.
Ik was dan ook benieuwd naar de bevindingen van Jelle van der Meulen toen ik las dat hij zijn nieuwste boek de titel Onvoltooide antroposofie meegaf. Zou ik mezelf erin herkennen? Jelle van der Meulen kende ik als integere en veelzijdige journalist van tijdschriften als Motief en Jonas. Ook heeft hij in zowel binnen- als buitenwereld vele bestuurlijke functies in antroposofische instituten vervuld. Een op en top antroposoof dus, zou je denken. Ik heb één keer een lezing van hem gevolgd, halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw in Arnhem. Mij viel zijn bescheidenheid op, zijn onzekerheid om zich al te stellig uit te drukken. Nogal anders dan de van zichzelf vervulde ego's, die ik af en toe in de antroposofische wereld tegenkwam. Een prettig iemand.
In zijn boek klinkt, zoals de titel al aangeeft, teleurstelling door dat de antroposofie, ondanks alle verwachtingen, niet echt door is gebroken in de maatschappij. Hij probeert op zoek te gaan naar de oorzaken hiervan, af en toe persoonlijk, waarbij hij zichzelf niet spaart, andere keren door naar de geschiedenis van de antroposofie te kijken.
Een aantal zaken was nieuw voor mij. Bijvoorbeeld dat Rudolf Steiner zijn dood niet zag aankomen en dat daardoor zijn werk als onvoltooid achterbleef. En dat de scheuring in de antroposofische vereniging in 1935 voornamelijk veroorzaakt werd doordat een gedeelte van de antroposofen aanhangers van Hitler was, een ander gedeelte geen aanhanger maar wel een soort van gedoogpartner en als derde was er een groep die zich fel verzette tegen de opkomst van het nationaal-socialisme. Deze laatste groep, met als belangrijkste vertegenwoordigers de Nederlanders Ita Wegman en Elisabeth Vreede, werd toen uit de vereniging gezet. De scheuring was daarmee een feit. Pas zo’n 20 jaar later zou die scheuring enigszins geheeld worden. Nieuwe mensen, nieuwe visies.
Jelle van der Meulen gaat uitvoerig in op één van die nieuwe mensen van toen, de Nederlander Bernard Lievegoed. Lievegoed was een verbinder, tegelijk een beetje een buitenstaander, vanwege zijn wat ruimere visie op de antroposofie. In 1992 kwam zijn boek Over de redding van de ziel uit, opgetekend door Jelle van der Meulen aan het sterfbed van Lievegoed. Het zou zijn testament worden, want niet veel later overleed hij. Het is een alarmerend boek dat waarschuwt voor de geestelijke rampen die de mensheid eind 20e eeuw en daarna te wachten zou staan. Lievegoed benadrukt de stroming van de profeet Mani die in de derde eeuw na Christus leefde. Deze ging uit van verbinding, en niet van strijd. Het kwaad moet je niet bevechten, maar omarmen. Anders word je zelf het kwaad. Dit was geheel volgens de traditie van het esoterische Christendom. En later, voeg ik er zelf aan toe, in de 13e eeuw door de Katharen in Zuid-Frankrijk in de praktijk gebracht. Beide, zowel Mani en zijn aanhangers als de Katharen, zijn door de kerk op beestachtige wijze uitgeroeid.
Verder stipt Jelle van der Meulen typische antroposofische begrippen en inzichten aan. Deze zijn voor een leek niet te volgen, zo specialistisch en doordrenkt van een eigen jargon zijn ze. Wel voor mij, omdat ik inmiddels flink vertrouwd ben geraakt met dit soort woorden en betekenissen. Het gaat dan over Christian Rosenkreutz als de reïncarnatie van Joannes de Evangelist, grondlegger van de beweging van de Rozenkruisers, het einde van de Kali Yuga in 1899, Parzival zoals beschreven door Wolfram von Eschenbach, de eerste en de tweede Michaëlstroming, de verwisseling (volgens Rudolf Steiner) van de twee Johannessen in het Nieuwe Testament, natuurlijk de tegenmachten Ahriman en Lucifer, en heel af en toe ook de nieuwste tegenkracht, de ik-vernietiger Sorat.
Tja, dat is dus waarom ik ben afgehaakt bij de antroposofie. Al die begrippen, als een alomvattend netwerk over ons uitgespreid, waardoor werkelijk alles verklaarbaar zou zijn. Het is mij veel te vaststaand, veel te veel in woorden gegoten. Niets wordt er opengelaten, lijkt het, alles wordt toegelicht en uitgelegd. Alsof er geen verwondering meer kan bestaan. Ik hoef verstandelijk niet alles te begrijpen, maar als ik het van binnenuit niet aanvoel of beleef, dan haak ik af. Of zet ik het even op een zijspoor, wachtend op een moment dat het inzicht misschien wel bij mij doorbreekt.
Al die vertellingen over het verloren gegane Atlantis, over de drie vorige stadia van de aarde, de oude saturnus, de oude zon, de oude maan, over al die reïncarnaties van belangrijke personen, over de hiërarchieën in de engelenwereld: ik kan er niets mee. Het zal misschien zo zijn, maar het is te ver weg. Voor mij althans.
Jelle van der Meulen zelf lijkt ook verstrengeld te zijn met dit soort ver-weg termen en begrippen. Ze zijn absoluut niet te volgen voor wie niet in de antroposofie is ondergedompeld. Ver weg van wat ik de echte, levende wereld noem. De wereld van nu met het taalgebruik van nu. Alsof Jelle van der Meulen, hoe zoekend en integer ook, onvrij is op dit gebied. Zo lees ik hem. Ergens merkt hij op dat we misschien wat meer in een onuitgesproken beleving zouden moeten verkeren, en niet in een ‘kunstmatig antroposofische ziel’, zoals Bernard Lievegoed dat uitdrukte. Waarmee Lievegoed bedoelde: de antroposoof doet vaak alsof hij een soort van ingewijde is, vol wijze uitspraken, vlekkeloos reproducerend van wat Rudolf Steiner heeft gezegd, maar de innerlijke beleving ontbreekt dan. Het zijn, vul ikzelf hierbij aan, louter woorden en begrippen die de samenhang in de wereld moeten verklaren. Het zijn buitenkanten, ontdaan van ‘een weten van binnenuit’. Het gevolg is een bepaald soort betweterigheid die ik bij sommige antroposofen ontmoette, al gauw overgaand in een irritante vorm van arrogantie. Ze weten het allemaal beter, en laten zich daar maar wat al te graag op voorstaan. Alsof ze ons, de niet-antroposofen, ver vooruit zijn in hun mensheidsontwikkeling.
Ja, iets meer bescheidenheid zou hen sieren, deze zich antroposoof noemende mensen. Misschien dat de antroposofie dan toch een toekomst heeft.
Jelle van de Meulen – Onvoltooide antroposofie; Honderd jaar na de dood van Rudolf Steiner, uitgeverij Cichorei, 2025